In de naam van Allah, de meest Barmhartige, de meest Genadevolle. Alle lof behoort toe aan Allah, en moge Allah vrede en zegeningen schenken aan de Profeet Mohammad (saw), zijn familieleden, metgezellen en eenieder die in zijn voetsporen treedt tot aan de Dag des Oordeels  

 

Over het beledigen en bespotten van anderen, het onderwerp van de preek van vandaag, zegt Allah de Verhevene in de Eerbiedwaardige Koran: “O jullie die geloven, laat een volk niet een ander volk beledigen, het kan zijn dat zij (die beledigd worden) beter zijn dan hen, en laat vrouwen geen andere vrouwen beledigen, het kan zijn dat zij (de bespotte vrouwen) beter zijn dan hen. En laster elkaar niet, en spreek elkaar niet aan met beledigende bijnamen. Slecht is de verdorven bijnaam na het geloof te hebben omarmd. En wie geen berouw toont, zij zijn dan de onrechtplegers” (Koran 49:11). Dit vers is geopenbaard om degenen die in Allah en Zijn Boodschapper geloven, man of vrouw, te verbieden om andere gelovigen te bespotten, verachten of belachelijk te maken alsof zij beter zouden zijn dan de rest.

 

De moslimgeleerden maken uit dit vers op dat dit verbod geldt voor alle manieren waarop de ander belachelijk gemaakt kan worden. Dit kan zijn vanwege armoede, afkomst, rang, leeftijd, lichamelijk en geestelijk tekortkomingen,onhandigheid, enzovoorts. Het kan zijn dat die persoon oprechter is of een beter hart heeft dan degene die niet armoedig, zwak, behoeftig of misvormd is. In het laatste geval zou het belachelijk maken van zo’n persoon zelfs leiden tot iemand bespotten die Allah de Verhevene heeft geëerd. Het feit dat al deze handelingen verboden zijn verklaard, duidt erop dat de pleger ervan een zondaar is en in dit vers wordt aangeduid als onrechtpleger.

 

Ook het hanteren van beledigende bijnamen is niet toegestaanbinnen de islam. Het laatste gedeelte van dit vers heeft specifiek hierop betrekking. In de tijd van de Profeet (saw) was er een man die twee of drie bijnamen had. Toen hij werd geroepen met de bijnaam waaraan hij aan afkeer had, werd het laatste gedeelte van het vers geopenbaard: “En spreek elkaar niet aan met beledigende bijnamen.

 

De waarschuwing over het beledigen en bespotten van de ander wordt eveneens verduidelijk in een traditie die overgeleverd is door Aisha (moge Allah tevreden zijn met haar): Ik zei tot de Profeet (saw): ‘Het is genoeg voor jou dat Safiyya (een van de vrouwen van de Profeet) zo en zo is (dwz dat ze kort was). De Profeet (saw) antwoordde: ‘Je hebt een woord gebruikt, dat het water van de zee zou kunnen veranderen als het ermee vermengd zou worden”. Ze zei ook: ‘Ik heb ooit een man geïmiteerd (ofwel nagedaan), en hij (de Profeet) zei: ‘Ik zou nooit iemand willen imiteren, zelfs niet als ik er een vergoeding voor zou krijgen’.

 

Op dezelfde wijze werd de metgezel Abu Dharr berispt, die een andere man beledigde door zijn moeder bij een slechte naam te noemen. “De Profeet (saw)  zei tegen hem: O Abu Dharr, Heb jij hem beledigd door zijn moeder bij een slechte naam te noemen. Je heb klaarblijkelijk nog steeds een aantal kenmerken uit de pre-islamitische periode.” Met andere woorden, de komst van de islam heeft ertoe geleid dat deze slechte karaktereigenschappen, zoals hoogmoed en arrogantie, uit het leven van de gelovigen werden verbannen.

 

Het is wel bekend dat de islam een allesomvattende en complete godsdienst betreft, die ieder aspect behandelt dat de mens aangaat zowel in dit leven als in het Hiernamaals. De maat die de islam voorschrijft heeft de mens nodig om een evenwichtig leven te kunnen leiden. Ook ten aanzien van de onderlinge betrekkingen waarin individuen tot elkaar staan binnen de maatschappij, geeft de islam duidelijke richtlijnenom wrijvingen en onenigheden zoveel mogelijk te vermijden.

 

Niets voor niets beveelt de goddelijke Wetgever het goede en verbiedt de kwade vermoedens en beledigingen. Bovendien stelt de islam dat men elkaar onderling geen onrecht magaandoen.

 

Zo heeft de Profeet (saw) gezegd: “De moslim is de broeder van de andere moslim. Hij doet hem geen onrecht aan, laat hem niet in de steek, liegt hem niet voor en veracht hem niet. Godsvrucht bevindt zich hier – hij wees tot drie keer toe naar zijn borst. Het is erg genoeg voor iemand om zijn moslimbroeder te verachten. Alles van een moslim is verboden voor een andere moslim: zijn bloed, zijn bezittingen en zijn eer.”

 

In deze overlevering wordt de ernst van het minachten van de moslim aan de orde gesteld, alleen al vanwege de enorme gevlogen die hieruit voortkomen.

De meest ernstige vorm van spot is het bespotten van Allah, Zijn Profeet en daarmee het geloof. De islam acht het volkomen onacceptabel dat de aanbiddingen en verplichte en aanbevolen religieuze handelingen het doel zijn van bespotting en ironie. Het beledigen van de mensen van kennis en de vrome gelovigen is evenmin toegestaan. Diegene die zich daartoe inlaat, beschikt over de eigenschappen van de huichelaars. In dit verband is het volgende vers geopenbaard: “En als jij (O Muhammad) hen vraagt over hun gespot, dan zullen zij zeker antwoorden: “Wij kletsten en spotten maar wat.” Zeg: “Willen jullie de spot drijven met Allah, Zijn Verzen en Zijn Boodschapper? Verontschuldig jullie maar niet, jullie zijn ongelovig geworden nadat jullie geloofden (Koran 9:65-66). Aanleiding voor dit vers was de uitspraak van een man tijdens de veldslag van Tabuk, die vertelde: “Ik heb niemand gezien als deze reciteurs van jullie. Zij hebben de hongerigste magen, vertellen de meeste leugens, en zijn de grootse lafaards in de strijd. Een man stond op en zei: Jij liegt, je bent een hypocriet. Ik zal de Profeet (saw) hierover zeker informeren. Vervolgens werd dit vers aan de Profeet (saw) geopenbaard.

 

Afsluitend kan gesteld worden dat de islam benadrukt dat het beledigen en bespotten tot de  slechte karaktereigenschappen behoort, en dat iedere moslim zich er verre van moet houden.

Moge Allah ons via het naleven van deze gedragsvoorschriften voorspoed in dit leven en in het Hiernamaals schenken. Amien!